BASISPLAN
Gegevens student
Sectie
beeldend onderwijs
Groep:
6
OPDRACHT:
De beeldende
probleemstelling
De
kinderen maken een tekening van een fantasiedier waarin verschillende aspecten
van ‘echte dieren’ in voor komen. Wat in ieder geval terug moet komen in de
tekening zijn delen van zowel zee als landdieren.
De beeldende probleemstelling: kinderen zetten hun gedachten op papier. Ze weten hoe de echte dieren er uit zien, maar hoe maken ze van verschillende echte dieren een samenhangend fantasiedier. Ze
dagen zichzelf uit om creatief te zijn.
BETEKENIS: Waar gaat het over, wat is het thema, welke
associatiemogelijkheden zie je?
Het
thema is fantasiedieren.
Je
fantasie is heel breed en niets is verkeerd. Fantasiedieren kunnen niet echt bestaan,
maar wel in je fantasie. De les begint met een eigen verzonnen verhaal, om het
onderwerp persoonlijk te maken. Daarna laten we aan de hand van voorbeelden
zien hoe fantasiedieren eruit kunnen zien.
ACTIVITEIT: korte beschrijving van de activiteiten/opdrachten
We
gaan kijken naar voorbeelden van
fantasiedieren. Hierdoor kunnen de kinderen ideeën opdoen. Daarna gaan ze aan
de slag met een wit a4-tje. Eerst moeten ze met een grijs potlood het dier
schetsen. Let op dat ze niet te dik drukken met hun potlood. Als ze tevreden
zijn mogen ze het dier met kleurpotloden en stiften afmaken. Als het dier
helemaal af is, mogen de kinderen het dier uitknippen. In de klas heeft de juf
dan een eiland gemaakt waarop alle dieren worden geplakt.
VORM: Aan welk
beeldaspect wordt specifiek aandacht besteed, welke nuance breng je
daarin aan? = beeldend
doel
De
kinderen leren dat fantasie nooit fout is. Verder leren ze hun gedachten op
papier te zetten en kunnen ze aan de hand van een verhaal ideeën opdoen.
Het
belangrijkste beeldaspect is vorm. De vormen moeten herkenbaar zijn. Je moet
een bepaald dier in de vormen kunnen herkennen. Zo besteden we bij het
beschouwen van kunstwerken aandacht aan de herkenbare vormen van dieren.
“Waarom herken je dat dier erin? Door welke vorm?”
MATERIAAL:
Welke materialen en
gereedschappen laat je gebruiken? En hoe? = technisch doel
Wit
papier, schrijfpotlood, kleurpotloden, stiften en scharen.
Hoe gebruiken ze deze materialen? Met het schrijfpotlood moeten ze schetsen, dit betekent dat ze niet te dikke lijnen tekenen.
De kleurpotloden gebruiken ze om te versterken dat het een fantasiedier is. Hoe kan ik extra goed duidelijk maken dat het niet realistisch is? Door bijvoorbeeld een olifantenslurf oranje te maken. Met de stiften accentueren ze de vormen.
BESCHOUWING:
Wat
laat je de kinderen zien in verband met een ‘beeldrijke start’, welke vragen
stel je daarbij? Kinderen moeten geïnspireerd worden t.a.v. het onderwerp. Kinderen
moeten geïnformeerd worden over de eisen van de opdracht: beeldaspect.Hoe gebruiken ze deze materialen? Met het schrijfpotlood moeten ze schetsen, dit betekent dat ze niet te dikke lijnen tekenen.
De kleurpotloden gebruiken ze om te versterken dat het een fantasiedier is. Hoe kan ik extra goed duidelijk maken dat het niet realistisch is? Door bijvoorbeeld een olifantenslurf oranje te maken. Met de stiften accentueren ze de vormen.
Beeldmateriaal
om te tonen: We hebben plaatjes gekozen waarin verschillende vormen van dieren
te herkennen zijn. En wat voorbeelden zijn van fantasiedieren, zodat de
kinderen inspiratie kunnen opdoen.
Welke
herkenbare dierenvormen zijn er te zien?
Welk
dier herken je als eerste?
Is
het een foto of een schilderij?
Passen de kleuren bij de dieren?
Kloppen de vormen bij de dieren?
Is er gebruik gemaakt van een liniaal bij het maken van het schilderij? (grillige/rechte lijnen)
Passen de kleuren bij de dieren?
Kloppen de vormen bij de dieren?
Is er gebruik gemaakt van een liniaal bij het maken van het schilderij? (grillige/rechte lijnen)
WERKWIJZE: Welke technieken en werkwijzen laat je de
kinderen toepassen? Wat moet je demonstreren?
De
kinderen leren dat ...
- als je schetst dat je niet te dik moet drukken, zodat je je foute werk nog kunt uitgummen.
- dat je niet te kleine details aan de rand van het dier moet tekenen. Want anders maak je het jezelf erg lastig bij het uitknippen.
- je door het gebruik van verschillende kleuren iets onrealistisch kunt maken.
- als je schetst dat je niet te dik moet drukken, zodat je je foute werk nog kunt uitgummen.
- dat je niet te kleine details aan de rand van het dier moet tekenen. Want anders maak je het jezelf erg lastig bij het uitknippen.
- je door het gebruik van verschillende kleuren iets onrealistisch kunt maken.
ONDERZOEK: Op welke
onderdelen wil je dat er variaties onderzocht worden? = experimenteren
De
kinderen onderzoeken dat je met behulp van je fantasie ook mooie tekeningen kunt
maken. Normaal maken de kinderen vooral realistische tekeningen en in dit geval
moeten ze juist iets ‘geks’ tekenen.
LESFASEN
|
|
Groep: 6
|
|
Organisatie
Wat moet er van tevoren worden klaargezet?
Welke
organisatievorm hanteer je m.b.t. de groepering van de kdn?
Wanneer
laat je welk beschouwingsmateriaal zien?
Hoe
komen de kids aan hun materiaal en gereedschap?
|
- Van tevoren
zetten we de plaatjes klaar en het filmpje. De potloden en stiften hebben ze
zelf. Wel moet je blaadjes klaarleggen en het eiland op de muur hebben
gemaakt.
- De kinderen zitten gewoon op hun eigen plek in groepjes. - Aan het begin van de les. Na het openingsverhaal en voor de opdracht. - De groepsleiders komen de blaadjes en eventueel de stiften en scharen halen voor hun groepje. |
Oriëntatie
Hoe
wordt de les ingeleid?
Wat
zijn je vragen en antwoorden bij het
beschouwingsmateriaal?
Hoe
luiden de instructies waarmee je ze aan het werk zet en wat laat je daarbij
zien?
|
- We beginnen met het openingsverhaal.
Daarna gaan we een filmpje met fantasiedieren bekijken en beschouwen we
verschillende kunstwerken.
- Zie ‘beschouwing’ in basisplan. - Na het beschouwen van de voorbeelden vertel je dat we zelf ook zulke dieren gaan tekenen. Zelf maak je een voorbeeld van wat de kinderen moeten maken. Als eis moet er in de tekening zowel een land als zeedier voorkomen. En vertel je dat de kinderen na een bepaalde tijd klaar moeten zijn en we de dieren achterin de klas op het eiland aan de muur gaan plakken. |
Uitvoering
Welke
reflectievragen stel je de kinderen tijdens de begeleiding?
Waarmee
verwacht je dat ze hulp nodig hebben?
Welke
minimumeisen hanteer je (zie doelen) tijdens de begeleiding?
|
- Welk dieren
gebruik je bij de tekening? Waarom gebruik je die kleuren? Weet je al hoe je
dier zou heten? Waar woont het dier?
- Sommige kinderen hebben even de tijd nodig om op gang te komen. Deze kinderen moet je nog wat extra voorbeelden geven. - Sommige kinderen zijn al erg snel klaar en hebben het minimale uit de opdracht gehaald. Deze kinderen motiveren we door extra vragen te stellen en meer uit te dagen. Ze moeten minimaal 3 verschillende dierenvormen hebben gebruikt, waarvan minstens 1 landdier en 1 zeedier onderdeel. |
Nabeschouwing
Hoe
organiseer je de overgang werk nabeschouwing?
Waar
laat je (welk) werk en kinderen?
Welke
vragen stel je of welke
kijkopdrachtjes geef je om met de kinderen te zien of de doelen zijn bereikt?
|
- Wanneer de kinderen hun werk naar het eiland brengen,
geven we ze de tijd om hun werkje te laten zien aan de klas en het een naam
te geven.
- Alle werkjes worden op het eiland geplakt. - Heb je veel gegumd of hoefde dit niet zo vaak bij het schetsen? Zijn de dieren herkenbaar? Welk land/zeedier heb je gebruikt? |
Accenten of
opmerkingen
Op
welke manier besteed je aandacht aan de leeftijd en de verschillen tussen
kinderen? Wat verwacht je op het gebied van samenwerking en zelfstandigheid?
|
- Je maakt het voor
de kinderen spannender door het verhaal aan het begin. En door echt een
einddoel aan de opdracht te koppelen. De verschillen maak je kleiner door
veel door de klas te lopen, vragen te stellen en ze zo in een bepaalde
richting te sturen. Ook mogen kinderen uit het groepje elkaar tips geven.
- De kinderen zullen ook veel bij elkaar gaan kijken om ideeën op te doen. |