woensdag 7 maart 2012

De 3D les

BASISPLAN

Gegevens student                                    
Sectie beeldend onderwijs  
Groep: 7 

OPDRACHT: De beeldende probleemstelling

Maak vanuit één stuk klei een beeld van een landdier.

Het is dus niet de bedoeling dat je losse stukjes klei aan elkaar maakt, maar alles moet vanuit het eerst stuk klei gevormd worden.

(probleem wat hierbij komt kijken is, waar begin ik met vormen? Met de kop van het dier, met de poten of met het lijf? En welk materiaal kan ik ervoor gebruiken, alleen mijn vingers? Of kan ik ook nog gereedschap gebruiken? Zet ik het gereedschap dan in bij grove werkjes of juist bij hele kleine werkjes?)

BETEKENIS: Waar gaat het over, wat is het thema, welke associatiemogelijkheden zie je?

Het thema is dieren en de opdracht gaat over landdieren. Tijdens de introductie van het thema zijn de landdieren in het toneelstuk aan bod gekomen. Bij de inleiding van het thema en de bespreking van het toneelstuk in de klas is er aandacht besteed aan de verschillende soorten dieren. Hier kijken we naar terug. Welke dieren in het toneelstuk waren ook alweer de landdieren? (Koe, Chocolade Olifant, Geit) Kunnen we nog meer landdieren bedenken?


ACTIVITEIT: korte beschrijving van de activiteiten/opdrachten

Het is de bedoeling dat de kinderen een landdier van klei gaan maken. Ze krijgen één stuk klei wat ze zacht gaan kneden. Uit het éne stuk klei gaan ze het dier vormen. Hierbij gaan ze als een soort van beeldhouwer te werk.
Het handigst is om te beginnen met het lijfje en daar vervolgens een hoofd en poten uit te trekken of te vormen. Het is aan de kinderen zelf om hierachter te komen, door het uit te proberen. Het is namelijk niet de bedoeling dat ze losse poten gaan maken en die aan het lijf vastmaken.

Om te wennen aan het vormen van iets uit één stuk klei beginnen we de opdracht met het maken van een spinnetje, zo leren de kinderen om uit een balletje kleine pootjes te maken, en begrijpen ze beter wat er met de opdracht bedoeld wordt als deze in zijn totaliteit wordt uitgelegd.


VORM: Aan welk beeldaspect wordt specifiek aandacht besteed, welke nuance breng je daarin aan? = beeldend doel

De kinderen leren dat een beeld ruimtelijk is. Ze leren hoe je ervoor kunt zorgen dat je ruimte in je beeld creëert. Hierbij gaan we voornamelijk in op de manier waarop ruimte wordt gecreëerd, namelijk met diepte

MATERIAAL: Welke materialen en gereedschappen laat je gebruiken? En hoe? = technisch doel

Als materiaal gebruiken we rivierklei. De kinderen kunnen de klei bewerken met hun handen.
Daarnaast krijgen kinderen een boetseerspatel set. Hiermee kunnen de details aanbrengen.
Kleine details kunnen ze maken met de scherpe kant van bepaalde boetseerspatels door kleine sneetjes te maken in de klei. Hiermee kunnen ze bijvoorbeeld rimpels in het lijf maken.
Voor het glad maken van bepaalde stukken kunnen de kinderen een boetseerspatel gebruiken. De boetseerspatel heeft een platte kant waarmee ze over de klei kunnen strijken, of ze duwen ermee op bepaalde stukjes. 
de boetseerspatels

 Het technisch doel is dus het leren omgaan met fijn gereedschap bij het boetseren.

BESCHOUWING: Wat laat je de kinderen zien in verband met een ‘beeldrijke start’, welke vragen stel je daarbij? Kinderen moeten geïnspireerd worden t.a.v. het onderwerp. Kinderen moeten geïnformeerd worden over de eisen van de opdracht: beeldaspect.

-          Beeldmateriaal om te tonen: 3 afbeeldingen en 1 filmpje.


'Het Friese paard' van Auke Hettema (1981) gemaakt van Brons
'IJsbeer' van Anneke van Herk, gemaakt met klei




         Het filmpje heet : “Mutsen voor Groninger standbeelden”Deze afbeeldingen zijn gekozen omdat ze een duidelijk beeld geven van wat een beeld is. Ze zijn ruimtelijk, de dieren zijn er goed in te herkennen. Ze zijn uit 1 stuk gevormd, je ziet niet dat er stukken aan zijn geplakt.


        Verder gebruik ik de 3D afbeeldingen, die we hebben beschouwd op de blog. Hiermee geef je kinderen nog meer inspiratie en voorbeelden. Daarnaast laat je de kinderen een ontwikkeling zien van realistische naar abstracte beelden. Bij deze drie beelden gaan we vooral in op de tijd. Bij de andere afbeeldingen beschouwen we ze aan de hand van onderstaande vragen:
-          
Welk dier herken je in dit beeld?
Zie je details in het beeld en kan je ze omschrijven?
Is het beeld statisch, of zie je er beweging in?
Hoe zie je dat het beeld statisch, of bewegend is?
Waarvan is het gemaakt?
Hoe kan je dat zien?
Krijg je het gevoel dat het kleine ijsbeertje blij is? Waar zie je dat aan?
Bij het filmpje komt er een gezicht voorbij (op 0.06 sec), wat voor emotie kan je op dit gezicht
herkennen?


WERKWIJZE: Welke technieken en werkwijzen laat je de kinderen toepassen? Wat moet je demonstreren?

De kinderen leren hoe je uit een stuk klei een beeld kan maken. Ze leren hoe je klei kan vormen en bewerken.
De kinderen boetseren met de klei. Ze leren hoe je moet boetseren.
Hierbij leren ze hoe je boetseerspatels kunt gebruiken om een beeld te vormen uit de klei en de gewenste details te maken.

Bij het maken van het spinnetje laat ik zien hoe je de klei kunt vormen en hoe je met een mesje bijvoorbeeld haartjes op de poten kan maken. Zo zien de kinderen een voorbeeld van hoe je met het gereedschap om kunt gaan en kunnen ze vervolgens aan de slag.

ONDERZOEK: Op welke onderdelen wil je dat er variaties onderzocht worden? = experimenteren 

De kinderen onderzoeken hoe  je rimpels moet maken in de huid van het dier. Of je daar korte, lange, diepe of ondiepe strepen voor moet trekken.

De kinderen experimenteren met staande of liggende dieren. Ze kijken hoe je de vorm aan moet passen bij een staand of bij een liggend dier. 




LESFASEN

Groep: 6 of 7

Organisatie
Wat moet er van tevoren worden klaargezet?
Welke organisatievorm hanteer je m.b.t. de groepering van de kdn?
Wanneer laat je welk beschouwingsmateriaal zien?
Hoe komen de kids aan hun materiaal en gereedschap?
Van te voren moet er klei, boetseergereedschap en een klein bakje met water worden klaargezet.
De kinderen zitten in groepjes van 4 met de tafels bij elkaar. Zo kunnen ze inspiratie opdoen bij elkaar, omdat ze makkelijk naar elkaars voorderingen kunnen kijken. Hiermee voorkom je dat kinderen zich de hele tijd gaan omdraaien om te kijken wat de rij achter hen doet.
Het beschouwingsmateriaal laat ik zien bij de introductie van de les. Eerst gaan de kinderen kijken naar beelden om zo op ideeën te komen voor hun eigen dier.
Het gereedschap ligt klaar op de instructie tafel. Het is al helemaal gesorteerd en per groepje ligt er een pakketje klaar. Per groepje komt 1 kind het pakketje ophalen en verdeeld het materiaal over het groepje. Zo is er voor ieder groepje 1 pakketje boetseergereedschap, 4 stukken klei, en 4 placemats.

Oriëntatie
Hoe wordt de les ingeleid?
Wat zijn je vragen en antwoorden  bij het beschouwingsmateriaal?
Hoe luiden de instructies waarmee je ze aan het werk zet en wat laat je daarbij zien?
De les wordt ingeleid met een korte terugblik op het toneelstuk waar de leerlingen naar hebben gekeken tijdens de opening van het thema. Er wordt even gepraat over de dieren die daarin voorkomen. Vervolgens maak je als docent de koppeling naar de opdracht van vandaag. Tijdens het praten heb je het kort gehad over landdieren en of kinderen daar zelf nog meer voorbeelden van weten. Zo hebben de leerlingen al lekker een hoop verschillende dieren gehoord, zodat ze straks een goede keuze kunnen maken.
Vervolgens gaan we kijken naar een aantal voorbeelden van dierenbeelden.  Hierbij stellen we de volgende vragen:
Welk dier herken je in dit beeld?
Antwoord: olifant, paard, ijsbeer, koe.
Per plaatje worden de vragen gesteld die bij het plaatje horen.

(Alle dieren) Zie je details in het beeld en kan je ze omschrijven?
Antwoord:
-       Bij het paard zie je zijn manen, die weergegeven zijn door strepen te zetten in een soort van golflijn. Ook zie je een pony boven zijn ogen, die als een verdikking is weergegeven. Daardoor zie je echt dat het over de ogen heen zit.
-       Bij de olifant zie je een beetje een opstaand randje om de strakke lijn duidelijk te maken, ook geeft een opstaand randje de vorm van een oor weer.
-       Bij de ijsbeer zijn de details weergegeven met verf, wel zie je verdikkingen die ervoor zorgen dat het beeld mooi 3D is.
-       Bij de koe zijn de details zoals zijn neus weergegeven door de neusgaten een stukje uit te hollen en diepe lijnen te gebruiken. Die diepe lijnen zie je ook terug bij de hoef aan de poot.

(Paard en ijsbeer) Beelden zijn ruimtelijk, kan je benoemen hoe de derde dimensie, diepte, is gecreëerd?
Antwoord:
-       Bij het paard: de neusgaten zijn iets uitgehold, waardoor het lijkt alsof die een gat zijn. De hoeven worden overlapt door een dikker stukje beeld, wat de haren van het paard voorstellen die over de hoef heen hangen. De contouren van de benen op het lichaam zijn wat verdikt weergeven evenals de knieën van het paard.
-       Bij de ijsbeer: De poten zijn wat dikker gemaakt, waardoor die naar voren komen. Het geeft het beeld dat de poten voor de buik liggen. Het oor is een beetje uitgehold, waardoor diepte ontstaat.

(Paard en Koe uit filmpje) Is het beeld statisch, of zie je er beweging in en hoe kan je dat zien?
-       Bij het paard: het beeld is statisch, je ziet overstrekte benen van het paard.
-       Bij de koe: De koe ligt op de grond, zijn poten zijn langs zijn lichaam, daarom geen beweging.

(Olifanten) Waarvan is het gemaakt en hoe kan je dat zien?  
-       De olifanten: de olifanten zijn gemaakt van spuitbeton. Dit kan je zien aan de kleur. Onder het spuitbeton zitten stalen balken, dit zou je kunnen zien aan de strakke uitstekende lijnen.

(IJsbeer) Krijg je het gevoel dat het kleine ijsbeertje blij is? Waar zie je dat aan?
Nee het kleine ijsbeertje geeft niet het gevoel dat die blij is, eerder verdrietig. Dat zie ik aan de ogen. De buitenhoekjes lopen wat naar beneden, waardoor een trieste blik wordt gecreëerd. Ook het schuine neusje kan nog een bijdragen leveren aan het beeld.

(Filmpje) Bij het filmpje komt er een gezicht voorbij (op 0.06 sec), wat voor emotie kan je op dit gezicht herkennen?
Het gezicht kijkt een beetje bedroefd of hoopgevend.

De instructie:
Maak een beeld van een landdier uit één stuk klei. Het is de bedoeling dat je het dier vormt uit de klei en niet stukjes aan elkaar gaat plakken. Het is de bedoeling dat je beeldje ruimtelijk is en driedimensionaal. Dit kan je doen door de klei eerst heel goed te kneden zodat die lekker zacht is en je hem goed kan vormen. Met je handen maak je de basisvorm en met het boetseergereedschap kan je verfijnende details maken.
Ter illustratie laat ik een voorbeeld zien.



Uitvoering
Welke reflectievragen stel je de kinderen tijdens de begeleiding?
Waarmee verwacht je dat ze hulp nodig hebben?
Welke minimumeisen hanteer je (zie doelen) tijdens de begeleiding?
Reflectie vragen:
Heb je diepte gecreëerd in je beeld? Is het driedimensionaal? Heb je alles uit één stuk gevormd? Heb je op de juiste plaatsen verdikkingen of uithollingen aangebracht?

Ik verwacht dat ze hulp nodig hebben bij het vormen van het hoofd aan het lijf. De poten van het dier krijgen ze er wel zelfstandig uit, maar de overgang naar het hoofd vinden ze denk ik moeilijk. Eerst een verdunning van de nek en dan weer een wat bredere kop.

Minimuneisen:
Het beeld moet gevormd zijn uit één stuk klei. Het dier moet staan of liggen, maar bij een liggend dier moeten ook de poten te zien zijn. Er moet gebruik zijn gemaakt van het boetseergereedschap om details weer te geven.

Nabeschouwing
Hoe organiseer je de overgang werk nabeschouwing?
Waar laat je (welk) werk en kinderen?
Welke vragen stel je of  welke kijkopdrachtjes geef je om met de kinderen te zien of de doelen zijn bereikt?

Als het tijd is leg ik de opdracht stil. Het werk blijft op de placemets op de eigen tafel staan. Alle andere spullen die gebruikt zijn worden opgeruimd.
De kinderen in het groepje gaan om de beurt een beeld van iemand uit het groepje bekijken. Ze geven aan wat ze goed vinden aan het beeld. Wat er goed is gelukt of wat er mooi uit ziet. Ze kijken of het beeld ruimtelijk is, waarbij voornamelijk gelet wordt op de aanwezigheid van diepte.
Als het gelukt is om ruimte te creëren en de diepte in het beeldje is duidelijk aanwezig dan zijn de doelen behaald.
Accenten of opmerkingen
Op welke manier besteed je aandacht aan de leeftijd en de verschillen tussen kinderen? Wat verwacht je op het gebied van samenwerking en zelfstandigheid?
Ik besteed aandacht aan ieder kind. Ik loop door de klas rond en houd de kinderen goed in de gate. Als ik merk dat kinderen de mist in gaan of als ze vastlopen zal ik ze op weg helpen. Als ik zie dat het binnen een groepje heel goed gaat, maar één iemand het iets minder door heeft, dan zal ik het groepje vragen om het kind te helpen en tips te geven.
Ik verwacht dat kinderen elkaar flink in de gate houden. Ze hebben allemaal de opdracht in hun hoofd zitten en letten er tijdens het rondkijken ook op of andere zich wel netjes aan de opdracht houden. Als ze merken dat het fout gaat, kan het twee kanten op. Of ze gaan schreeuwen dat het niet goed is en het tegen de juf/meester zeggen. Of ze zeggen dat het niet de opdracht is en helpen het kind weer op de goede weg, door te vertellen wat er precies fout is en waarom. Ze geven daarna nog een aanwijzing waardoor het kind weet wat hij of zij nog kan aanpassen, zodat de opdracht goed uitgevoerd wordt.