Gegevens student
Sectie
beeldend onderwijs
Groep: 7
OPDRACHT:
De beeldende
probleemstelling
Maak vanuit één stuk klei een beeld van een
landdier.
Het is dus niet de bedoeling dat je losse
stukjes klei aan elkaar maakt, maar alles moet vanuit het eerst stuk klei
gevormd worden.
(probleem wat hierbij komt kijken is, waar begin
ik met vormen? Met de kop van het dier, met de poten of met het lijf? En welk
materiaal kan ik ervoor gebruiken, alleen mijn vingers? Of kan ik ook nog
gereedschap gebruiken? Zet ik het gereedschap dan in bij grove werkjes of juist
bij hele kleine werkjes?)
BETEKENIS: Waar gaat het over, wat is het thema, welke associatiemogelijkheden zie je?
Het thema is dieren
en de opdracht gaat over landdieren. Tijdens de introductie van het thema zijn
de landdieren in het toneelstuk aan bod gekomen. Bij de inleiding van het thema
en de bespreking van het toneelstuk in de klas is er aandacht besteed aan de
verschillende soorten dieren. Hier kijken we naar terug. Welke dieren in het
toneelstuk waren ook alweer de landdieren? (Koe, Chocolade Olifant, Geit) Kunnen we nog meer landdieren
bedenken?
ACTIVITEIT: korte beschrijving van de activiteiten/opdrachten
Het
is de bedoeling dat de kinderen een landdier van klei gaan maken. Ze krijgen
één stuk klei wat ze zacht gaan kneden. Uit het éne stuk klei gaan ze het dier
vormen. Hierbij gaan ze als een soort van beeldhouwer te werk.
Het
handigst is om te beginnen met het lijfje en daar vervolgens een hoofd en poten
uit te trekken of te vormen. Het is aan de kinderen zelf om hierachter te
komen, door het uit te proberen. Het is namelijk niet de bedoeling dat ze losse
poten gaan maken en die aan het lijf vastmaken.
Om
te wennen aan het vormen van iets uit één stuk klei beginnen we de opdracht met
het maken van een spinnetje, zo leren de kinderen om uit een balletje kleine
pootjes te maken, en begrijpen ze beter wat er met de opdracht bedoeld wordt
als deze in zijn totaliteit wordt uitgelegd.
VORM: Aan welk
beeldaspect wordt specifiek aandacht besteed, welke nuance breng je
daarin aan? = beeldend
doel
De kinderen leren dat een beeld ruimtelijk is.
Ze leren hoe je ervoor kunt zorgen dat je ruimte in je beeld creëert. Hierbij gaan
we voornamelijk in op de manier waarop ruimte wordt gecreëerd, namelijk met
diepte
MATERIAAL:
Welke materialen en
gereedschappen laat je gebruiken? En hoe? = technisch doel
Als
materiaal gebruiken we rivierklei. De kinderen kunnen de klei bewerken met hun
handen.
Daarnaast
krijgen kinderen een boetseerspatel set. Hiermee kunnen de details aanbrengen.
Kleine
details kunnen ze maken met de scherpe kant van bepaalde boetseerspatels door
kleine sneetjes te maken in de klei. Hiermee kunnen ze bijvoorbeeld rimpels in
het lijf maken.
Voor
het glad maken van bepaalde stukken kunnen de kinderen een boetseerspatel
gebruiken. De boetseerspatel heeft een platte kant waarmee ze over de klei
kunnen strijken, of ze duwen ermee op bepaalde stukjes.
de boetseerspatels |
Het
technisch doel is dus het leren omgaan met fijn gereedschap bij het boetseren.
BESCHOUWING: Wat laat je de kinderen zien in verband met een ‘beeldrijke start’, welke vragen stel je daarbij? Kinderen moeten geïnspireerd worden t.a.v. het onderwerp. Kinderen moeten geïnformeerd worden over de eisen van de opdracht: beeldaspect.
-
Beeldmateriaal om te tonen: 3 afbeeldingen
en 1 filmpje.
Het filmpje heet : “Mutsen voor Groninger standbeelden”Deze afbeeldingen zijn gekozen omdat ze een duidelijk beeld geven van wat een beeld is. Ze zijn ruimtelijk, de dieren zijn er goed in te herkennen. Ze zijn uit 1 stuk gevormd, je ziet niet dat er stukken aan zijn geplakt.
Verder gebruik ik de 3D afbeeldingen, die we hebben beschouwd op de blog. Hiermee geef je kinderen nog meer inspiratie en voorbeelden. Daarnaast laat je de kinderen een ontwikkeling zien van realistische naar abstracte beelden. Bij deze drie beelden gaan we vooral in op de tijd. Bij de andere afbeeldingen beschouwen we ze aan de hand van onderstaande vragen:
![]() |
'Het Friese paard' van Auke Hettema (1981) gemaakt van Brons |
![]() |
'IJsbeer' van Anneke van Herk, gemaakt met klei
|
Het filmpje heet : “Mutsen voor Groninger standbeelden”Deze afbeeldingen zijn gekozen omdat ze een duidelijk beeld geven van wat een beeld is. Ze zijn ruimtelijk, de dieren zijn er goed in te herkennen. Ze zijn uit 1 stuk gevormd, je ziet niet dat er stukken aan zijn geplakt.
Verder gebruik ik de 3D afbeeldingen, die we hebben beschouwd op de blog. Hiermee geef je kinderen nog meer inspiratie en voorbeelden. Daarnaast laat je de kinderen een ontwikkeling zien van realistische naar abstracte beelden. Bij deze drie beelden gaan we vooral in op de tijd. Bij de andere afbeeldingen beschouwen we ze aan de hand van onderstaande vragen:
-
Welk dier herken je in dit beeld?
Zie je details in het beeld en kan je ze omschrijven?
Is het beeld statisch, of zie je er beweging in?
Hoe zie je dat het beeld statisch, of bewegend is?
Waarvan is het gemaakt?
Hoe kan je dat zien?
Krijg je het gevoel dat het kleine ijsbeertje blij is? Waar
zie je dat aan?
Bij het filmpje komt er een gezicht voorbij (op 0.06 sec),
wat voor emotie kan je op dit gezicht
herkennen?
WERKWIJZE: Welke technieken en werkwijzen laat je de
kinderen toepassen? Wat moet je demonstreren?
De kinderen leren hoe je uit een stuk klei een
beeld kan maken. Ze leren hoe je klei kan vormen en bewerken.
De kinderen boetseren met de klei. Ze leren hoe
je moet boetseren.
Hierbij leren ze hoe je boetseerspatels kunt
gebruiken om een beeld te vormen uit de klei en de gewenste details te maken.
Bij het maken van het spinnetje laat ik zien hoe
je de klei kunt vormen en hoe je met een mesje bijvoorbeeld haartjes op de
poten kan maken. Zo zien de kinderen een voorbeeld van hoe je met het
gereedschap om kunt gaan en kunnen ze vervolgens aan de slag.
ONDERZOEK: Op welke
onderdelen wil je dat er variaties onderzocht worden? = experimenteren
De
kinderen onderzoeken hoe je rimpels moet
maken in de huid van het dier. Of je daar korte, lange, diepe of ondiepe
strepen voor moet trekken.
De
kinderen experimenteren met staande of liggende dieren. Ze kijken hoe je de
vorm aan moet passen bij een staand of bij een liggend dier.
LESFASEN
|
|
Groep: 6 of 7
|
|
Organisatie
Wat moet er van tevoren worden klaargezet?
Welke
organisatievorm hanteer je m.b.t. de groepering van de kdn?
Wanneer
laat je welk beschouwingsmateriaal zien?
Hoe
komen de kids aan hun materiaal en gereedschap?
|
Van
te voren moet er klei, boetseergereedschap en een klein bakje met water
worden klaargezet.
De
kinderen zitten in groepjes van 4 met de tafels bij elkaar. Zo kunnen ze
inspiratie opdoen bij elkaar, omdat ze makkelijk naar elkaars voorderingen
kunnen kijken. Hiermee voorkom je dat kinderen zich de hele tijd gaan
omdraaien om te kijken wat de rij achter hen doet.
Het
beschouwingsmateriaal laat ik zien bij de introductie van de les. Eerst gaan
de kinderen kijken naar beelden om zo op ideeën te komen voor hun eigen dier.
Het
gereedschap ligt klaar op de instructie tafel. Het is al helemaal gesorteerd
en per groepje ligt er een pakketje klaar. Per groepje komt 1 kind het
pakketje ophalen en verdeeld het materiaal over het groepje. Zo is er voor
ieder groepje 1 pakketje boetseergereedschap, 4 stukken klei, en 4 placemats.
|
Oriëntatie
Hoe
wordt de les ingeleid?
Wat
zijn je vragen en antwoorden bij het
beschouwingsmateriaal?
Hoe
luiden de instructies waarmee je ze aan het werk zet en wat laat je daarbij
zien?
|
De
les wordt ingeleid met een korte terugblik op het toneelstuk waar de
leerlingen naar hebben gekeken tijdens de opening van het thema. Er wordt
even gepraat over de dieren die daarin voorkomen. Vervolgens maak je als
docent de koppeling naar de opdracht van vandaag. Tijdens het praten heb je
het kort gehad over landdieren en of kinderen daar zelf nog meer voorbeelden
van weten. Zo hebben de leerlingen al lekker een hoop verschillende dieren
gehoord, zodat ze straks een goede keuze kunnen maken.
Vervolgens gaan we kijken naar een aantal voorbeelden van dierenbeelden. Hierbij stellen we de volgende vragen:
Welk dier herken je in dit
beeld?
Antwoord: olifant, paard,
ijsbeer, koe.
Per plaatje worden de vragen
gesteld die bij het plaatje horen.
(Alle dieren) Zie je details
in het beeld en kan je ze omschrijven?
Antwoord:
- Bij het paard zie je zijn manen, die weergegeven zijn
door strepen te zetten in een soort van golflijn. Ook zie je een pony boven
zijn ogen, die als een verdikking is weergegeven. Daardoor zie je echt dat
het over de ogen heen zit.
- Bij de olifant zie je een beetje een opstaand randje
om de strakke lijn duidelijk te maken, ook geeft een opstaand randje de vorm
van een oor weer.
- Bij de ijsbeer zijn de details weergegeven met verf,
wel zie je verdikkingen die ervoor zorgen dat het beeld mooi 3D is.
- Bij de koe zijn de details zoals zijn neus
weergegeven door de neusgaten een stukje uit te hollen en diepe lijnen te
gebruiken. Die diepe lijnen zie je ook terug bij de hoef aan de poot.
(Paard en ijsbeer) Beelden
zijn ruimtelijk, kan je benoemen hoe de derde dimensie, diepte, is gecreëerd?
Antwoord:
- Bij het paard: de neusgaten zijn iets uitgehold,
waardoor het lijkt alsof die een gat zijn. De hoeven worden overlapt door een
dikker stukje beeld, wat de haren van het paard voorstellen die over de hoef
heen hangen. De contouren van de benen op het lichaam zijn wat verdikt
weergeven evenals de knieën van het paard.
- Bij de ijsbeer: De poten zijn wat dikker gemaakt,
waardoor die naar voren komen. Het geeft het beeld dat de poten voor de buik
liggen. Het oor is een beetje uitgehold, waardoor diepte ontstaat.
(Paard en Koe uit filmpje) Is
het beeld statisch, of zie je er beweging in en hoe kan je dat zien?
- Bij het paard: het beeld is statisch, je ziet
overstrekte benen van het paard.
- Bij de koe: De koe ligt op de grond, zijn poten zijn
langs zijn lichaam, daarom geen beweging.
(Olifanten) Waarvan is het
gemaakt en hoe kan je dat zien?
- De olifanten: de olifanten zijn gemaakt van
spuitbeton. Dit kan je zien aan de kleur. Onder het spuitbeton zitten stalen
balken, dit zou je kunnen zien aan de strakke uitstekende lijnen.
(IJsbeer) Krijg je het
gevoel dat het kleine ijsbeertje blij is? Waar zie je dat aan?
Nee het kleine ijsbeertje
geeft niet het gevoel dat die blij is, eerder verdrietig. Dat zie ik aan de
ogen. De buitenhoekjes lopen wat naar beneden, waardoor een trieste blik
wordt gecreëerd. Ook het schuine neusje kan nog een bijdragen leveren aan het
beeld.
(Filmpje) Bij het filmpje
komt er een gezicht voorbij (op 0.06 sec), wat voor emotie kan je op dit
gezicht herkennen?
Het gezicht kijkt een beetje
bedroefd of hoopgevend.
De instructie:
Maak een beeld van een
landdier uit één stuk klei. Het is de bedoeling dat je het dier vormt uit de
klei en niet stukjes aan elkaar gaat plakken. Het is de bedoeling dat je
beeldje ruimtelijk is en driedimensionaal. Dit kan je doen door de klei eerst
heel goed te kneden zodat die lekker zacht is en je hem goed kan vormen. Met
je handen maak je de basisvorm en met het boetseergereedschap kan je
verfijnende details maken.
Ter illustratie laat ik een
voorbeeld zien.
|
Uitvoering
Welke
reflectievragen stel je de kinderen tijdens de begeleiding?
Waarmee
verwacht je dat ze hulp nodig hebben?
Welke
minimumeisen hanteer je (zie doelen) tijdens de begeleiding?
|
Reflectie vragen:
Heb je diepte gecreëerd in
je beeld? Is het driedimensionaal? Heb je alles uit één stuk gevormd? Heb je
op de juiste plaatsen verdikkingen of uithollingen aangebracht?
Ik verwacht dat ze hulp
nodig hebben bij het vormen van het hoofd aan het lijf. De poten van het dier
krijgen ze er wel zelfstandig uit, maar de overgang naar het hoofd vinden ze
denk ik moeilijk. Eerst een verdunning van de nek en dan weer een wat bredere
kop.
Minimuneisen:
Het beeld moet gevormd zijn
uit één stuk klei. Het dier moet staan of liggen, maar bij een liggend dier
moeten ook de poten te zien zijn. Er moet gebruik zijn gemaakt van het
boetseergereedschap om details weer te geven.
|
Nabeschouwing
Hoe
organiseer je de overgang werk nabeschouwing?
Waar
laat je (welk) werk en kinderen?
Welke
vragen stel je of welke
kijkopdrachtjes geef je om met de kinderen te zien of de doelen zijn bereikt?
|
Als het tijd is leg ik de
opdracht stil. Het werk blijft op de placemets op de eigen tafel staan. Alle
andere spullen die gebruikt zijn worden opgeruimd.
De kinderen in het groepje
gaan om de beurt een beeld van iemand uit het groepje bekijken. Ze geven aan
wat ze goed vinden aan het beeld. Wat er goed is gelukt of wat er mooi uit
ziet. Ze kijken of het beeld ruimtelijk is, waarbij voornamelijk gelet wordt
op de aanwezigheid van diepte.
Als het gelukt is om ruimte
te creëren en de diepte in het beeldje is duidelijk aanwezig dan zijn de
doelen behaald.
|
Accenten of
opmerkingen
Op
welke manier besteed je aandacht aan de leeftijd en de verschillen tussen
kinderen? Wat verwacht je op het gebied van samenwerking en zelfstandigheid?
|
Ik besteed aandacht aan
ieder kind. Ik loop door de klas rond en houd de kinderen goed in de gate.
Als ik merk dat kinderen de mist in gaan of als ze vastlopen zal ik ze op weg
helpen. Als ik zie dat het binnen een groepje heel goed gaat, maar één iemand
het iets minder door heeft, dan zal ik het groepje vragen om het kind te
helpen en tips te geven.
Ik verwacht dat kinderen
elkaar flink in de gate houden. Ze hebben allemaal de opdracht in hun hoofd
zitten en letten er tijdens het rondkijken ook op of andere zich wel netjes
aan de opdracht houden. Als ze merken dat het fout gaat, kan het twee kanten
op. Of ze gaan schreeuwen dat het niet goed is en het tegen de juf/meester
zeggen. Of ze zeggen dat het niet de opdracht is en helpen het kind weer op
de goede weg, door te vertellen wat er precies fout is en waarom. Ze geven
daarna nog een aanwijzing waardoor het kind weet wat hij of zij nog kan
aanpassen, zodat de opdracht goed uitgevoerd wordt.
|