zaterdag 21 april 2012

De 6 beeldbeschouwingen

Vandaag hebben we de opdracht gekregen om van 6 kunstwerken (2D of 3D) beeldbeschouwingen te maken. Hierbij moesten we uit elke kunstperiode 2 kunstwerken kiezen. De kunstperiodes zijn: de klassieke tijd (tot 1870), de modernistische tijd (1870-1970) en de postmodernistische tijd (1970-nu). Bij het beschouwen letten we op de volgende dingen:

• titel / maker / datum
• wat zie je / aandachtspunten
• betekenis van het beeld
• hoe is het gemaakt
• tijdskenmerken (stijl)
• mening
• de beeldaspecten

Daarnaast hebben we bij elk kunstwerk gerichte vragen bedacht die passen bij de fases van Parsons. Hij heeft stadia bedacht waarin kinderen zitten als ze kunst beschouwen. Wij hebben tot fase 4 bij elk kunstwerk, omdat onze beeldende vorming lessen zijn voor groep 6/7. Wij vinden dat de kinderen in fase 4 van Parsons zitten. 


Dit zijn de fases van Parsons: 
1. associatieve (favoritisme)
Je vindt het beeld mooi, en associeert ‘t met iets.
2. mimetische (ambachtelijk)
Je vindt het portret lelijk en niet natuurgetrouw.
3. expressieve (expressiviteit)
Je leeft je in in de vrouwomdat ze ongelukkig is.
4. formele (formalisme)
Je waardeert het portret, de vorm en de betekenis.
4. interpretatieve (open mind)
Je beschouwt ‘schoonheid’ in een culturele context.